Gevoelige snaar

Tekst: Jacqueline Wesselius
Fotografie: Patrick van der Sande — Vivant, winter 2005

Muziek is Jan Strumphler met de paplepel ingegoten. Het was dus niet zo heel verwonderlijk dat zijn liefde voor de muziek én voor hout leidde tot het zeldzame beroep van strijkstokkenmaker.

Het was een combinatie van toeval en geluk, die Jan Strumphler naar het zeldzame ambacht van strijkstokkenmaker leidde. Tenminste, zo beschrijft hij het zelf. Maar eigenlijk kan het geen toeval zijn. Net zomin als het toeval is dat je door de muziekkamer moet om zijn werkplaats binnen te gaan. Zijn kinderen musiceren zoals ze ademhalen, net zoals dat in zíjn ouderlijk huis het geval was. Zijn vader was een verdienstelijk amateurcellist, zijn moeder had een conservatoriumopleiding en speelde piano. Zijn Franse stiefmoeder was celliste van beroep. ‘Zij heeft me ooit ingefluisterd dat ik strijkstokken moest gaan maken. Zoals de bakermat van de vioolbouw in Italië ligt, zo ligt die van het strijkstokken maken in Frankrijk. Maar zelfs daar was dat beroep destijds zeldzaam geworden en doordat ik iets met hout had, leek haar dat wel wat. Maar daar was toen geen opleiding voor - behalve in het Franse Mirecourt, in de Vogezen, dat vooral vroeger voor strijkstokken was wat het Italiaanse Cremona nog steeds voor de vioolbouw is.’

In eerste instantie koos Jan Strumphler dus voor een andere manier van houtbewerken: hij volgde een meubelmakersopleiding. Maar één van zijn schoolvrienden wilde vioolbouwer worden en ging naar de opleidingen hiervoor kijken. ‘Dat sprak me wel aan, ik ging met hem mee en tenslotte ben ik in Engeland terechtgekomen. Zoals ik met mazzel op de meubelmakersopleiding was toegelaten - daar was nog één gaatje open -, had ik ook hier mazzel. Er was een wachtlijst en toch hebben ze mij gekozen.’

Assistent

Toen hij eenmaal vioolbouwer was, wilde hij zich meer verdiepen in het maken en repareren van strijkstokken, want dat kwam op de opleiding amper aan bod. Jan Strumphler nam contact op met strijkstokkenmaker Matthew Coltman in de Londense wijk Ealing. ‘Ik vroeg hem of ik bij hem kon komen werken. Hij zei dat ik zo nu en dan maar eens moest langskomen. Maar een paar maanden later kreeg ik een kaartje: hij wilde een assistent.’

Aan het vioolbouwen kwam toen een eind: ‘Coltman zei: pak je vioolbouwspullen maar in, die zul je niet meer gebruiken. Dat klopt. Ik heb nog wel zelf een cello gebouwd en die ook leren bespelen, maar verder doe ik het niet meer, hoe verleidelijk het soms ook is. Het is te complex. Ik merk dat ik, na zestien jaar, nog altijd beter word. Iedereen met aanleg kan leren een viool en een strijkstok te maken, maar die te laten klinken zoals je voor ogen staat,dat is een kwestie van ervaring, van heel veel doen. Daarom wil ik niet die twee ambachten combineren.’

Stradivarius van de strijkstokken

Het ambacht van strijkstokkenmaker bestaat in feite al uit meerdere ambachten. Er is de bewerking van het hout: pernambuco, geïmporteerd uit Brazilië, waarvan François Tourte (1747-1835) - die wel de ‘Stradivarius van de strijkstokken’ wordt genoemd - ontdekte dat het ’t beste was voor strijkstokken. Pernambuco wordt gezaagd (waarbij overigens een kleurstof vrijkomt, die de luchtwegen irriteert) en boven een gasvlam gebogen om de juiste kromming te bereiken. Er is het moeilijke aanbrengen van paardenhaar, dat je pas na ‘honderden keren’ in de vingers krijgt. Er komt een paarlemoeren, op maat te snijden schuifje aan te pas om het houten wiggetje waarmee het haar wordt vastgezet, af te dekken. Er zijn diverse zilveren en andere metalen plaatjes om de onderdelen - slof, stok, haar, schuifje - aan elkaar te bevestigen. Jan Strumphler maakt alles zelf, op één klein moertje na. Zelfs het gereedschap. Geen wonder dat in één strijkstok een week werk gaat zitten.

Elke strijkstok is anders. Niet alleen varieert de lengte en het gewicht naar gelang hij bestemd is voor een viool, een altviool, een cello of een contrabas. Hoe kleiner het instrument, hoe langer - maar ook: hoe lichter - de stok. En elk stukje hout heeft zijn eigen dichtheid, flexibiliteit en balans. Gevolg: ‘Elke strijkstok heeft z’n eigen klank, en die is weer anders bij elk instrument en iedere persoon.’

Driehonderd jaar oud

Strumphler maakt niet alleen nieuwe stokken, hij restaureert en repareert er ook veel. ‘Het is heel bevredigend om iets wat oud en kapot is, weer functioneel en mooi te maken. En antieke stokken zijn vaak nog heel bruikbaar. Mijn grootste concurrent is dan ook het verleden. Het is wel gek dat we, in een tijd waarin we de ruimte gaan ontdekken, een bepaalde vorm van muziek nog maken met dingen van driehonderd jaar oud. Strijkstokkenmakers en vioolbouwers zouden eigenlijk subsidie moeten krijgen, want samen met de musici houden we iets heel bijzonders in stand. Ik denk dat ons vak nu weer op een even hoog niveau staat als in de tijd van Stradivarius of Tourte.’